Ik ben voornemens mij een voor mij nieuwe taal eigen te maken en wel de stadhuistaal. Dat is voor personen van beiderlei kunne die hun  jeugd grotendeels buitenshuis vertoefden en dientengevolge het woordgebruik van hun  opvoeders zich minder eigen maakten, geen sinecure. Dit omdat dezulken om voornoemde reden vooral geconfronteerd werden met de taal van lot- en leeftijdgenoten, die ook wel straattaal wordt genoemd. Met name de linguïstische kenmerken van deze taal zijn mijn inziens tamelijk vulgair, maar dit terzijde.

Ten stadhuize, en daarmee gelijk te stellen openbare gelegenheden alwaar het ambtenarenapparaat het welzijn van de burger waarborgt, wordt uitsluitend deze taal gesproken. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat deze taal stadhuistaal wordt genoemd, zo bevroeden sommige taalwetenschappers.(*)

Eén aspect waarin stadhuistaal zich onderscheid van anderen is volgens het encyclopedisch platform ENSIE het veelvuldig gebruik van vreemde woorden. Waarbij ik toch wel gaarne wil opmerken dat deze terminologie mij tegen de borst stuit. Vreemd? Waarom vreemd? Als sommigen minder geletterden een woord vreemd vinden impliceert dat nog niet dat dat woord ook daadwerkelijk vreemd is. ENSIE definieert het woord stadhuistaal onder meer als: “……..waarin graag gebruik gemaakt wordt van vreemde woorden(…….) In het beschaafde Nederlands worden deze woorden vermeden omdat ze voor velen onverstaanbaar zijn”. Waarvan akte. Het Van Dale woordenboek der Nederlandse taal  onthoudt zich, zoals bekend, van commentaar en meningen en vermeld uitsluitend als omschrijving van ‘stadhuistaal: “Deftige, formele taal.”

Een ander aspect is volgens sommigen dat de onderhavige taal nogal breedvoerig is in vergelijking met de meer algemeen gebezigde talen. Boze tongen beweren wel eens dat een ambtelijk bevoegd persoon anderhalf a-4tje nodig heeft voor wat een burger in drie zinnen kan zeggen. Deze boude bewering wordt echt nooit met voorbeelden gestaafd. Toch gaat het mij te ver om alle zaken die in het algemeen als behorende tot stadhuistaal te omarmen en daarmee de stadhuistaal onvoorwaardelijk als het prefereren instrument in woord en geschrift te bestempelen. Zo wordt in deze communicatievorm meestal het woord ‘gaarne’ gebruikt wat in mijn ogen voor 1960 misschien wel de habitus was maar heden ten dage echt passé is. Voorts kom ik in ambtelijke stukken zeer regelmatig het woord ‘welke’ tegen waar het grammaticaal volkomen onjuist is. “In de brief welke wij u gestuurd hebben, zit een foutje…”. ‘’Lezer dezes denkt dan onmiddellijk: Ja hoor en in déze zin ook! Met dit verschil dat dit geen foutje is maar een fout van ontzaglijke omvang’. ‘Welke’ als verwijzend woord, is nóg meer gedateerd dan ‘gaarne’. Waarmede ik deze proeve van bekwaamheid, dewelke ik geheel op eigen instigatie heb afgelegd, gaarne afsluit.

 

(*)In het verlengde daarvan heeft deze naar kennis dorstende groep ook onderzoek verricht naar de herkomst van de naam ‘straattaal’. Dat onderzoek toonde aan dat deze manier van communiceren zo genoemd is omdat die uitsluitend gebruikt wordt door jongeren die zich in groepsverband zonder een specifiek doel in de buitenlucht bevinden op naar het zich laat aanzien volstrekt willekeurige plaatsen. De verwachting is dat enkele promovendi op zeer korte termijn hun dissertatie aangaande dit onderzoek zullen gaan verdedigen.